- Eerste lezing: Handelingen 10, 34a.37-43
- Evangelie: Johannes 20, 1-9
‘Wij getuigen van alles wat Jezus in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft. Ze hebben Hem vermoord door Hem aan een kruishout te hangen, maar God heeft Hem op de derde dag weer tot leven gewekt.’
Zusters en broeders, aan het woord in de eerste lezing is de apostel Petrus, en het evangelie sluit naadloos bij die woorden aan. Want we horen dat Maria Magdalena vol verdriet naar Jezus’ graf trekt omdat zij bij Hem moet zijn, ook al is Hij gestorven. Ze heeft immers alles aan Hem te danken. Hij heeft haar bevrijd van de demonen die haar beheersten, zodat ze weer als mens door het leven kon gaan. Haar dankbaarheid was zo groot dat ze Hem tot in Jeruzalem gevolgd was om voor Hem en de apostelen te zorgen. Maar nu is Hij dood, en ze moet naar zijn graf. Ze kan niet anders! En dat is een gevoel dat ook wij kennen. De drang om naar het kerkhof te gaan om bij onze geliefde doden te zijn, te spreken met hen en hun te zeggen hoe erg we hen missen, hoe verdrietig en hoe wanhopig we zijn zonder hen.
Die wanhoop kent ook Maria Magdalena en daarom snelt ze naar Petrus en Johannes met de radeloze boodschap: ‘Ze hebben de Heer uit het graf genomen en we weten niet waar ze Hem nu neergelegd hebben.’ Dus gaan ook Petrus en Johannes naar het graf, maar het lijkt erop dat ze alleen willen nagaan of de bewering van Maria Magdalena klopt. En inderdaad, ze constateren dat het graf leeg is, maar ze stellen zich daar geen vragen bij, ze lijken ook niet bedroefd te zijn, en gaan gewoon terug naar huis, ‘want zij hadden nog niet begrepen dat in de Schrift geschreven stond dat Hij uit de dood moest opstaan,’ volgt er in het evangelie.
Dat is wat we vandaag uitbundig vieren: dat Jezus uit de dood is opgestaan. En dat moeten we inderdaad met geestdrift doen, want zijn verrijzenis is de kern van ons geloof. Als Hij niet verrezen was, was ons geloof zinloos, want dan was Hij niets meer dan wij: een mens zoals wij een mens zijn. Maar Jezus was niet een mens zoals wij, Hij is God die als mens onder de mensen is komen wonen, die liefde bracht, die inspiratie bracht, die het leven zinvol maakte. Om die liefde werd Hij als mens op een vreselijke wijze vermoord, en verrees Hij als Zoon van God. Want de mens kan veel, maar God vermoorden … nee, dat kan hij niet.
Zusters en broeders, geloof in de verrijzenis behoedt ons voor wanhoop en vertwijfeling. De verrijzenis geeft immers zin aan ons leven. Ze toont aan dat ons leven niet eindig is. Dat het de moeite waard is er iets van te maken. Geloof in de verrijzenis geeft ons ook de kracht om tegenspoed en ellende te verwerken en te overwinnen. En ook de kracht om te geloven dat het goede altijd wint van het kwade, dat liefde altijd wint van haat, dat inzet altijd wint van egoïsme. Dat is de boodschap van Pasen, een boodschap van geloof en van hoop. Nooit het goede opgeven, nooit de moed verliezen, altijd opnieuw beginnen. Geloven en hopen dat de mens, dat de wereld kan verrijzen uit elk dal van ellende, van wanhoop, van duisternis, van onrecht. En dat er altijd overblijft: geloof, hoop en liefde. Zo’n heerlijke paasvreugde wens ik ons allen toe. Amen.