- Eerste lezing: Wijsheid 2, 12.17-20
- Evangelie: Marcus 9, 30-37
‘Toen ze thuis kwamen, vroeg Hij hun: ‘Waarover waren jullie onderweg aan het redetwisten? Ze zwegen, want ze hadden onderweg getwist over de vraag wie van hen de belangrijkste was.’
Zusters en broeders, eigenlijk houd je het niet voor mogelijk. Voor de tweede keer op korte tijd heeft Jezus zijn leerlingen bijgebracht dat Hij zal vermoord worden, maar dat Hij na drie dagen uit de dood zal opstaan, en zij vinden er niets anders op dan ruzie te maken over wie van hen de belangrijkste is. Geen vraag om uitleg, geen bezorgde reactie, geen diepe verontwaardiging. Nee, alleen maar onderlinge ruzie. Waarbij we ons moeten afvragen: maken ze ruzie over wie nu de belangrijkste is, of over wie dat zal zijn na Jezus’ dood? Macht, dat is dus het enige wat hen interesseert, niet de moord die op Jezus gepleegd zal worden. Je houdt het inderdaad niet voor mogelijk.
Maar dat zouden we beter wél doen, want het gaat over de strijd om de macht, en die is van alle tijden, dus ook van onze tijd. Waarover wordt er in verenigingen, in gezinnen en families, in de parochie, in de wereld getwist? Eigenlijk altijd over hetzelfde: "Wie is de belangrijkste? Wie heeft het voor het zeggen? Wie is hier de baas?’ Allemaal vragen die overal de kop opsteken, en die zo goed als altijd de oorzaak zijn van ruzie, tweedracht, scheiding en veel ergere dingen als oorlog, uitmoording, vernedering enzovoort. Onderlinge verbondenheid moet plaats maken voor wederzijdse haat, en de macht komt in handen van gevaarlijke gekken als Poetin, Netanyahu, Maduro, Kim Jong-Un, Taliban en zoveel anderen voor wie machtsmisbruik, moord, corruptie, oorlog het enige levensdoel is.
Merkwaardig in het evangelie is dat Jezus zijn leerlingen in hun strijd om de macht niet berispt. Hij zegt alleen heel rustig: ‘Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste van allen willen zijn en ieders dienaar.’ En Hij fundeert die woorden met een heel merkwaardig gebaar: Hij plaats een kind in hun midden, omarmt het en zegt: ‘Wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt Mij op, en wie Mij opneemt, neemt niet Mij op maar Hem die Mij gezonden heeft.’
Misschien beseffen we het niet echt, maar dit is een van de belangrijkste gebaren en uitspraken die Jezus ooit gedaan heeft. Want een kind opnemen, het midden in de groep plaatsen en het omarmen gaat helemaal in tegen de gebruiken van die tijd. Kinderen kregen toen nauwelijks aandacht, en ze telden ook nauwelijks mee. En nu zegt Jezus dat God zich erkent in zo’n hulpeloos kind, dat hoe dan ook afhankelijk is van menselijke aandacht, liefde en zorg. Zo is dus God, en zo is de Mensenzoon die door God is gezonden: geen machtige vorst, geen tiran, geen machtsmisbruiker, maar een machteloos kind, afhankelijk van mensen. Zij kunnen Hem aanvaarden, maar ook verwerpen. Zij kunnen Hem aanbidden, maar ook bespotten. Zij kunnen Hem liefhebben, maar ook totaal negeren. Ze kunnen Hem zelfs vermoorden door Hem aan het kruis te slaan. Zo is God: Hij dwingt niet, Hij kent geen machtsmisbruik, geen haat, geen wraak en geen straf, maar ziet als een kind uit naar aandacht, naar liefde, naar vrede. Naar geluk.
Zusters en broeders, laten we proberen aandacht te hebben voor onze God. We zijn immers geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Laten ook wij dus op zoek gaan naar liefde en vrede. Dus niet alleen aan onszelf denken en alleen naar onszelf luisteren, maar kinderen van God proberen te zijn. Kinderen die onbevangen kunnen leven, die kunnen genieten, die kunnen lachen en huilen. Die kind kunnen zijn, zonder eisen en zonder onvrede, maar vol geloof en hoop en liefde voor God, voor onszelf en voor onze medemensen. Amen.