- Eerste lezing: Wijsheid 7, 7-11
- Evangelie: Marcus 10, 17-30
‘Ik smeekte om wijsheid en ze werd mij geschonken. En ik verkoos haar boven scepters en kronen, en in vergelijking met haar stelde rijkdom niets voor.’
Zusters en broeders, die woorden uit de eerste lezing verwoorden perfect de kern van het evangelie van vandaag. Een man vraagt aan Jezus wat hij moet doen om het eeuwig leven te verwerven. Eigenlijk is hij dus op zoek naar geluk. Ogenschijnlijk is hij gelukkig, want van in zijn jeugd leeft hij heel trouw volgens de goddelijke geboden van liefde en respect. Maar hij is er zeker van dat alleen een eeuwige beloning voor zijn voorbeeldige leefwijze hem echt gelukkig zal maken. Daarvoor richt hij zich dus tot Jezus, en dat mondt uit in een zware ontgoocheling. Jezus wijst hem er immers op dat je de hemel niet verdient door braaf volgens de wet te leven, maar door af te zien van louter menselijke waarden als rijkdom en bezit. God heeft de mens immers niet geschapen om rijk te worden, maar om liefde, vrede, gerechtigheid, aandacht voor zijn medemensen te beleven, en zichzelf te bevrijden van hebzucht en eigenliefde. Dus zegt Jezus tegen de man: ‘Verkoop alles wat je bezit en geef het aan de armen. Dan zal je een schat in de hemel bezitten. Kom dan terug naar Mij en volg Mij.’ Maar dat kraakt de man, want hij kan zich geen leven voorstellen zonder rijkdom. Dus gaat hij heel ontgoocheld en heel ontdaan weg.
Maar niet alleen hij, ook de apostelen zijn verbijsterd door de woorden van Jezus, zeker wanneer Hij zegt dat het voor een kameel makkelijker is om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het Koninkrijk van God binnen te gaan. En met dat Koninkrijk bedoelt Hij niet de hemel in het hiernamaals, maar het aardse rijk van liefde, vrede en vreugde dat de mensen moeten opbouwen. ‘Wie kan er nog gered worden?’ vragen de apostelen zich ontzet af.
Wellicht voelen ook wij ons onzeker, want net als de man die Jezus om raad vraagt, zijn ook wij op zoek naar geluk en kunnen we ons dat geluk niet voorstellen als we te arm zijn om een menswaardig leven te leiden. En toch daagt Jezus ons uit om eens grondig na te denken over onze relatie met ons bezit, ons geld, onze bankrekening. Vormen zij de scepter en de kroon van ons bestaan? Of zijn wij in staat om te delen, om solidariteit te beleven?
Maar vraagt Jezus ons echt om alles wat we bezitten aan de armen te geven? Dat denk ik niet, want als we niets overhouden, kunnen we niet verder leven, zijn we veroordeeld tot de bedelstaf, en dat wil Jezus zeker niet. Wat Hij wel wil, is dat we ons echt inspannen om Hem te volgen. En dat kunnen we alleen als we ons bevrijden van wat ons bindt aan onszelf. Alleen aan onszelf, zodat we geen aandacht kunnen hebben voor onze medemensen. Bindingen als eigenbelang, egoïsme, verslavingen aan allerlei zaken die ons zo beheersen dat we aan niets anders kunnen of willen denken.
Zusters en broeders, net als de man die Jezus om raad vraagt en net als alle andere mensen zijn wij op zoek naar geluk. Eigenlijk leert Jezus ons dat we alleen gelukkig kunnen zijn als we bereid zijn om met anderen te delen. Het gaat daarbij niet alleen om materiële hulp, maar ook om aandacht. Hebben we die? We kunnen ons daar zeer makkelijk over testen. We moeten ons gewoon eens afvragen of we ook maar één iemand van de miljoenen armen ter wereld bij naam kennen. Rijken en superrijken? Ja, daarvan kennen we zeker een paar namen. Maar armen? Doodarmen? Ik vrees van niet. En dat is precies wat Jezus aan die man en ook aan ons wil bijbrengen: God wordt niet vereerd met godsvrucht en vroomheid, en nog minder met brandende kaarsjes, maar met liefde voor onze medemensen. En dat is een hele opgave, die direct ingaat tegen ieder voor zich en ikke en de rest kan stikken. Laten we dus niet egoïsme en eigenbelang, maar geluk nastreven, en dat kunnen we alleen door in liefde te delen met anderen. Zoals Jezus, zoals God met ons heeft gedeeld en blijft delen. Laat die wijsheid de kroon van ons bestaan zijn. Amen.