- Eerste lezing: Jeremia 31, 7-9
- Evangelie: Marcus 10, 46-52
Zusters en broeders,
Ik vermoed dat we allemaal heel goed weten wat ziek zijn inhoudt, en dat we ook weten dat twee dingen noodzakelijk zijn om te genezen: de dokter moet ons kunnen helpen, en wij moeten willen genezen en ook geloven dat dit kan gebeuren. Doen we dat niet, dan is de dokter bij manier van spreken machteloos, want het is zeer moeilijk iemand te genezen die dat niet wil of die er zich niet voor inzet.
Dat doet Bartimeus, de blinde bedelaar in het evangelie, zeker wel. Hij wil dat er een einde komt aan zijn leven aan de kant van de weg. Dat is de plek waar hij volgens zijn tijdgenoten thuishoort: aan de kant van de weg, aan de rand van de maatschappij. Zij zijn immers overtuigd dat zijn ziekte een straf is van God wegens zondig gedrag van hemzelf of zijn ouders. Door die overtuiging leefden er in die dagen in Israël trouwens veel blinden, melaatsen, kreupelen en zo meer aan de kant van de weg, niet in, maar buiten de stad, want daar waren ze niet welkom. En ze moesten maar zien te overleven van wat bedelarij.
‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!’ schreeuwt Bartimeus wanneer hij hoort dat Jezus voorbijkomt. En dan doet er zich iets heel merkwaardigs voor: Jezus reageert niet. Heeft Hij een zwak moment, waardoor Hij geen aandacht heeft voor een medemens? Maar Bartimeus geeft het niet op. Hij schreeuwt nog harder. En ook daarop reageert Jezus op een heel merkwaardige manier: Hij zegt tegen zijn leerlingen: ‘Roep hem eens hier.’ Hij roept hem dus niet zelf, en dat is heel ongewoon, want Hij heeft altijd aandacht voor mensen in nood. Zelfs voor melaatsen, die niet eens in de buurt van mensen mogen komen. Maar voor die blinde heeft Hij dus niet echt aandacht.
Hij stelt hem ook een merkwaardige vraag. ‘Wat wilt gij dat Ik voor u doe’? Wellicht vinden wij dat een rare vraag, want die man kan volgens ons toch maar één ding verlangen, en dat is dat hij kan zien. Maar misschien is dat niet zo, misschien verlangt hij alleen dat hij wél in de stad mag komen, of heeft hij gewoon honger en dorst. Maar dat is het dus niet: hij wil kunnen zien, en daar heeft hij alles voor over. Zelfs zijn mantel, en dat is zijn enige bezit. Die mantel is zijn zetel, zijn bed, zijn deken, en toch laat hij hem liggen. Hij neemt dus letterlijk afstand van zijn bezit, omdat Hij Jezus wil ontmoeten.
Toch wijst die merkwaardige vraag van Jezus ons een weg aan. Jezus zegt immers niet: ‘Ik zal dit en dat voor u doen, en dat is te nemen of te laten’, nee, Hij vraagt wat de man van Hem verlangt. En dat is een levensles voor ons. Wij vinden het immers heel normaal dat we in allerlei omstandigheden onze wil opdringen: aan onze kinderen, aan mensen die voor ons werken, aan zieken die we verzorgen, aan bedelaars voor de deur, aan mensen die op dezelfde plaats verblijven als wij, en ga zo maar door. Misschien zijn we er ons niet echt van bewust, maar we dringen dus heel dikwijls onze wil op, en we houden veel te weinig rekening met het verlangen en de wil van anderen.
Maar dat is ook omkeerbaar. We moeten ons dus ook afvragen of we zelf om hulp willen vragen en hulp willen krijgen als we in nood zijn. Aanvaarden we dat anderen ons helpen? Durven we om hulp vragen? Willen we zorg ontvangen, of zijn we daar te trots voor en zeggen we: Ik los het zelf wel op?
Zusters en broeders, het verhaal van Bartimeus is heel belangrijk omdat het ons twee wegen aanwijst die Jezus ons is voorgegaan. De weg van zorg voor anderen: voor armen, zieken, eenzamen, vreemden. Kortom: voor mensen die hulp nodig hebben. Dringen we die hulp op, of houden we rekening met de wil en het verlangen van hulpbehoevenden? En daarnaast is er de weg van zorg krijgen. Aanvaarden dat we soms niet alles alleen kunnen realiseren? Aanvaarden we dat andere mensen voor ons zorgen als we ziek zijn, opgenomen zijn in een woonzorgcentrum, een ziekenhuis, zelfs een gevangenis? Durven we, net als de blinde Bartimeus, vragen of iemand iets voor ons wil doen? Want net als wij zijn onze medemensen kinderen van God, en zijn ze geroepen om aandacht te hebben voor hun medemensen Laten we ons dus inspannen om de wegen te gaan die Jezus ons is voorgegaan, zodat Hij tegen ons net hetzelfde kan zeggen als tegen Bartimeus: ‘Uw geloof heeft u genezen.’ Amen.