- Eerste lezing: Deuteronomium 6, 2-6
- Evangelie: Marcus 12, 28b-34
Zusters en broeders,
Schriftgeleerden en farizeeën zijn niet direct Jezus’ beste vrienden, maar toch stelt een van hen aan Jezus de vraag wat het allereerste gebod is. Wellicht is die vraag niet eens eigenaardig, want er zijn niet minder dan 613 geboden en verboden waaraan de joodse gelovige zich nauwgezet moet houden. Niet verwonderlijk dus dat zelfs een schriftgeleerde niet honderd procent zeker is welk van die honderden geboden en verboden het allerbelangrijkste is. Dus vraagt hij het aan Jezus, en het is duidelijk dat hij Hem ernstig neemt, want hij noemt Hem ‘Meester’.
Opvallend is dat Jezus, net als Mozes in de eerste lezing, begint met ‘Luister, Israël!’ En dat is niet zomaar een woord, nee het geeft meteen de diepte aan. Luister naar de woorden van God en doe wat je hoort. Leef dus naar de woorden van God. Luister ook naar elkaar en naar andere mensen. Doe wat ze zeggen of vragen.
Precies in dat verband is er iets heel merkwaardigs in de reactie van de schriftgeleerde. Hij prijst Jezus om zijn antwoord, hij herhaalt zelfs wat Jezus gezegd heeft, maar hij doet dat maar gedeeltelijk. Hij zegt alleen dat houden van God grenzeloos is, maar herhaalt niet wat Jezus eraan toevoegde: ‘Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Er is geen andere gebod voornamer dan deze twee.’ Is het misschien daarom dat Jezus tegen hem zegt: ’Gij staat niet ver af van het Koninkrijk van God.’ En dat is het koninkrijk van liefde, vrede en gerechtigheid voor alle mensen, dus ook voor zieken, armen, melaatsen, blinden en zo meer: allemaal mensen die heel vaak werden uitgestoten door de joodse gemeenschap, ook door schrijftgeleerden en farizeeën, want zij zagen al die tekorten als een straf van God aan zondaars. Is het misschien ook daarom dat niemand nog een vraag durfde stellen aan Jezus, zoals we hoorden op het einde van het evangelie? Hij stelde immers het tweede gebod op dezelfde hoogte al het eerste, en dat namen ze niet aan. Wat wellicht ook meespeelde is dat zij het Koninkrijk van God zagen als het verdrijven van de Romeinse bezetter en het herstel van het koninkrijk van David, terwijl Jezus het zag als een rijk van liefde, vrede en gerechtigheid.
Zoals zo dikwijls moeten wij ons afvragen waar wij staan in dat verhaal. Wellicht kennen we het antwoord op de vraag wat het allereerste gebod is. ‘Boven al bemin één God!’ luidt het eerste van de tien geboden, maar gaan we verder dan dat? Nemen we ook aan dat het tweede gebod even belangrijk is? Jezus kent maar één gebod en dat is: Houd boven al van God en houd evenveel van uw naaste als van uzelf. Luisteren we ook naar dat gebod? Met andere woorden: leven we ernaar in woord en daad? Of zijn we zoals die schrifttgeleerde, en nemen we alleen het eerste gedeelte van het gebod aan?
Zusters en broeders, het is een vraag die we onszelf moeten stellen. Is ons christen zijn niets meer dan woorden, of is het herkenbaar in heel ons doen en denken? Of is dat te veel van ons gevraagd, of durven we niet uitkomen voor ons geloof, omdat we bang zijn voor de reacties van onze medemensen? Maar in al onze twijfels kunnen we onszelf sterken door de zekerheid dat God van ons houdt zoals we zijn. Laten we ons dus inspannen zijn liefde waard te zijn, zodat het verlangen groeit om zijn liefde uit te dragen in heel ons leven. Amen.