- Eerste lezing: Genesis 22, 1-2.9a.10-13.15-18
- Evangelie: Marcus 9, 2-10
Zusters en broeders,
Er zijn zo van die zondagen waarop we verhalen moeten aanhoren die we echt niet willen aanhoren. Vandaag is zo een zondag: we moeten het griezelige verhaal aanhoren van Abraham die op een berg een altaar bouwt, er zijn vastgebonden zoontje Isaak op legt en hem de keel wil oversnijden om hem als brandoffer aan God op te dragen. Gelukkig roept een engel van God de Heer hem toe dat hij moet ophouden, want God is geen God van doden, maar van levenden.
Het is een verhaal dat sterk aan het verhaal van Jezus doet denken. Ook Hij moet een berg op, waar Hij als een gemene misdadiger zal gekruisigd worden, maar bij Hem is er geen engel die zegt dat de beulen ermee moeten ophouden. En toch is het verhaal sterk met dat van Isaak verwant, want Jezus zal, anders dan Isaak, wel sterven, maar door de kracht van God de Heer zal Hij op de derde dag verrijzen en leven aan de rechterhand van zijn Vader in de hemel.
En beide verhalen zijn ook met elkaar verwant omdat ze allebei vertellen hoe God de mens op de proef kan stellen. Het geloof van Abraham in Gods belofte, en het vertrouwen van Jezus in zijn zending om de Blijde Boodschap te verkondigen, worden inderdaad tot het uiterste op de proef gesteld. Dat kan ook ons overkomen, want ook wij worden soms, of misschien zelfs vaak, door pijn en lijden op de proef gesteld. Is ons geloof dan even sterk als dat van Abraham en Jezus, of sluiten wij ons op in onze wrok, en raken we niet verder dan wrange vragen als ‘Waarom doet God mij dat aan? Waarom moet mij dat overkomen, en blijven anderen altijd gespaard?’
Het antwoord op die vragen ligt in het besef dat pijn en lijden nu eenmaal deel uitmaken van het leven. Een leven van alleen maar gelukkig zijn bestaat niet. Niemand is nooit ziek, niemand heeft nooit tegenslag en niemand is onsterfelijk. Zo klinken enkele van de weinig zekerheden in het leven. En wellicht kunnen we best heel blij zijn dat ons leven is zoals het is. We zouden immers ook in Oekraïne of in Gaza kunnen geboren zijn, of in een van de vele landen waar de inwoners kreunen onder armoede en dictatuur, waar vrouwen geen rechten hebben en waar christenen vervolgd, beroofd, vermoord worden. Christenen die vaak geen enkel ander houvast hebben dan het verhaal van Jezus op de berg dat ons vandaag in het evangelie wordt verteld. Een verhaal dat zo aangrijpend is dat Petrus voorstelt om op de berg te blijven, ver weg van de soms pijnlijke werkelijkheid aan de voet van de berg. Maar een stem uit de hemel wijst hem meteen terecht, en zegt: ‘Dit is mijn Zoon, mijn Welbeminde. Luister naar Hem!’
Ook tegen ons zegt die stem dat we naar Jezus moeten luisteren. Dat we ons dus niet mogen afzonderen op onze berg van onszelf, ons egoïsme, onze bezitsdrang, onze twijfels en onze onverschilligheid, maar dat we in naam van Jezus moeten afdalen naar de wereld van elke dag en de weg van elke dag. En die weg kan moeilijk zijn, met vallen en opstaan. Immers, geloven is geen bergbeklimming waar we vrolijk aan deelnemen en waar de sterksten winnen, maar is een weg die inzet vraagt, en liefde, en ook veel zelfopoffering.
Zusters en broeders, zo is de veertigdagentijd, zo groeien we naar Pasen toe en naar de verrijzenis. Dat vraagt geloof en inzet, maar we staan er niet alleen voor, want ‘Samen voor rechtvaardigheid werkt aanstekelijk’ luidt de slogan van deze veertigdagentijd. Een aanstekelijkheid die aanzet tot Broederlijk Delen in heel ons doen en denken, omdat ze geleid wordt door Jezus’ Blijde Boodschap van liefde, vrede en vreugde. En wat kan aanstekelijker zijn dan zo een Blijde Boodschap! Laten we er dus echt voor gaan. Amen.