- Eerste lezing: Exodus 20, 1-3.7-8.12-17
- Evangelie: Johannes 2, 13-25
Zusters en broeders,
God laat de mens niet in de steek, maar wil dat hij gelukkig en gezond kan leven, en om dat mogelijk te maken, verwoordt Hij in de eerste lezing de tien geboden. We moeten die geboden dus niet zien als een bevel, maar als een geschenk, een hulp, een wegwijzer om het leven leefbaar te maken voor iedereen. Ze richten zich immers niet alleen op God, maar ook op de mens. Jezus heeft het later nog veel eenvoudiger gemaakt, want Hij verwoordt alle geboden in één enkele gebod: ‘Hou bovenal van God en hou evenveel van je naaste als van jezelf.’ We zien vandaag wat er gebeurt als dat ene gebod niet nageleefd wordt: dan komen we terecht in een wereld waarin gemoord, geplunderd, vernietigd, verkracht, gemarteld wordt, en er nog zoveel meer andere vreselijke dingen gebeuren die de wereld kapot maken en het leven onmogelijk maken. En dat gebeurt alleen omdat doodgevaarlijke gekken zoals die in Rusland, Israël, Iran en nog zoveel andere landen zich, vaak in Gods naam dan nog wel, volop keren tegen elk gebod dat hen oplegt hun medemensen te respecteren, laat staan van hen te houden.
In het evangelie gaat Jezus heftig te keer tegen zulke mensen. Nee, de handelaars in de tempel moorden niet, ze plunderen en ze verkrachten niet, maar ze zondigen tegen het eerste gebod: ze houden meer van zichzelf en hun gesjacher dan van God, en zo hebben ze van de tempel een rovershol gemaakt.
‘Maak van het huis van mijn Vader geen markthal’, zegt Jezus, en we kunnen ons de vraag stellen wat Hij vandaag zou zeggen in zoveel kerken die geen kerk meer zijn. ‘Maak van het huis van mijn Vader, geen warenhuis’, ‘Maak er geen schaatsbaan van’, ‘Maak er geen restaurant, geen café, geen tweederangs woning van’ zou Hij wellicht zeggen. En het zou daar niet bij blijven, want spijtig genoeg zijn er nog kerken waar de voorganger en een koor of een paar zangers de viering monopoliseren, waar vaak meerstemmige en totaal onbekende liederen in vreemde talen worden gezongen, en waar de gelovige gemeenschap alleen maar mag luisteren en wachten tot het allemaal voorbij is, want deelnemen aan iets, neen, dat mogen ze niet. ‘Maak van het huis van mijn Vader geen showroom’, zou Jezus hier wellicht zeggen. En een showroom mag een kerk niet zijn. Ze moet een plaats zijn waar gelovigen God kunnen ontmoeten, waar ze als broers en zussen luisteren naar zijn woorden, waar ze meevieren met zijn daden, waar ze samen dankbaar bidden tot hun Vader in de hemel.
Jezus beklemtoont trouwens nog iets heel anders. Wanneer de handelaars Hem verontwaardigd vragen waar Hij de macht vandaan haalt om hen en hun handel uit de tempel te jagen, antwoordt Hij: ‘Breek deze tempel af, en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen.’ Dat Hij met die tempel zichzelf bedoelt, kunnen zijn tijdgenoten uiteraard niet begrijpen. Dat zal pas na zijn verrijzenis stilletjes aan tot hen doordingen. Maar zijn uitspraak maakt duidelijk dat niet de tempel, maar Hijzelf de ontmoetingsplaats is tussen de mensen en zijn Vader in de hemel. Alleen wie in Hem gelooft en wie leeft naar zijn woorden en daden kan zijn Vader in de hemel ontmoeten.
Zusters en broeders, laat dit ons geloof zijn. Laten we ons dus inzetten om te leven naar Jezus’ woorden en daden van liefde, vrede en vreugde. We kunnen daarmee in deze viering al beginnen, maar het mag daar niet bij blijven, want dan houden we alleen van God en van onszelf, terwijl we evenzeer van onze naasten moeten houden. Onze naasten dichtbij en veraf, de wereld en de gemeenschap waarin we leven, de mensen met wie we samenleven, wiens paden we kruisen. Vaak mensen die in nood zijn, die hulp nodig hebben, die we met een warm hart moeten ontmoeten. Mensen met wie we alles wat we van God hebben gekregen broederlijk moeten delen, want allen zijn wij kinderen van onze Vader in de hemel, en allen proberen we te leven naar zijn enige gebod. Amen.