- Eerste lezing: Apocalyps 11, 19a; 12, 1-6a.10b
- Evangelie: Lucas 1, 39-56
‘Het begin van het evangelie van Jezus Christus, Zoon van God.’
Zusters en broeders, dat zijn de eerste woorden in het evangelie van Marcus. Woorden die meteen duidelijk maken dat Jezus geen mens is zoals wij, nee, Hij is de Zoon van God die mens is geworden en onder ons is komen wonen. ‘Mensenzoon’, noemt Hij zichzelf, en dat doet Hij om te beklemtonen dat Hij niet alleen God is, maar ook mens.
Hoe anders is Maria. Zij is een mens zoals wij. Als jong meisje bracht een engel haar de boodschap dat ze de moeder van Gods Zoon zou worden, en hoewel ze daar beslist niets van begreep, zei ze: ‘Zie de dienstmaagd van de Heer. Mij geschiede naar uw woord.’ Of ze daar altijd gelukkig om geweest is, is twijfelachtig, want eens volwassen ging Jezus zijn eigen weg. Een weg die ze dikwijls niet begreep, en die haar als moeder zeker zeer ongerust maakte. Want Jezus werkte niet langer meer mee in de schrijnwerkerij van zijn vader, maar trok naar de Jordaan waar Hij zich door Johannes liet dopen, en bij zijn terugkeer ging Hij uitdrukkelijk niet terug naar Nazareth, maar trok Hij ineens door naar Kafarnaüm waar Hij het goede nieuws verkondigde dat het Koninkrijk van God nabij was en dat de mensen tot inkeer moesten komen. Hij riep ook enkele vissers bij zich en trok van dorp naar dorp om zijn blijde boodschap te verkondigen.
Maar dat ging allemaal niet zonder slag of stoot. Er waren immers niet alleen mensen die vol geloof naar Hem luisterden, maar ook vijanden die een duivelszoon in Hem zagen. En die vijandschap straalt ook af op Maria. Ze krijgt kritiek van alle kanten. Haar Zoon gaat om met prostituees, met zondaars en tollenaars. Hij drijft duivels uit, en Hij kan dat alleen omdat Hij zelf een duivel is, en meer van dat fraais. Het is dus niet echt verwonderlijk dat Maria op een bepaald moment samen met de hele familie naar Kafarnaüm trekt om Jezus daar weg te halen, maar wanneer mensen Hem dat zeggen, antwoordt Hij: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want iedereen die de wil va God doet, is mijn broer en zus en moeder.’
Hoe hard, hoe kwetsend moet dat klinken in de oren van Maria, en hoeveel hartenpijn moet haar dat bezorgen. Haar Zoon wil haar niet eens zien. En het blijft daar niet bij, want een tijd later moet ze verwerken dat Hij als een gemene misdadiger gevangen genomen, gemarteld en gekruisigd wordt. En wat zien we? Dat Maria Hem in al die ellende trouw is gebleven, want zij staat onder het kruis, en na zijn hemelvaart wacht ze samen met zijn leerlingen op zijn wederkomst door de heilige Geest.
Maria’s leven wat dus allesbehalve rozengeur en maneschijn. Ze heeft heel veel kritiek, ongeluk en pijn moeten verwerken. Ze kan dus zeer goed meeleven met ons in onze donkere dagen. Want ook ons leven is niet altijd rozengeur en maneschijn. Ook wij kennen dagen van pijn en verdriet en ook wij moeten misschien soms kritiek en negatieve beoordelingen slikken. En dan kunnen we bij Maria terecht, want zij is een mens zoals wij, met mooie dagen en dagen vol verdriet. De miljoenen kaarsjes die wereldwijd voor haar gebrand worden zijn dus niet altijd kaarsjes van dank, verering en vreugde, maar ook van pijn, wanhoop, verdriet, vraag om hulp en sterkte.
Zusters en broeders, Maria is niet alleen een dienstmaagd van de Heer, ze is ook een dienstmaagd van ons, mensen. En ze is een sterke dienstmaagd, want ze geeft nooit op, ook niet als haar goddelijke Zoon vermoord wordt. Die sterkte geeft ze ook aan ons, want zij is ook onze moeder. En zij leert ons aanvaarden dat het leven niet altijd vlekkeloos is, dat er dagen zijn van verdriet, van pijn en ellende, want zulke dagen heeft zij ook meegemaakt. Maar ze leert ons niet op te geven en te geloven dat God en haar goddelijke Zoon altijd bij ons is en onze wegen aanwijst. Moge dat sterke geloof van Maria over ons komen. Amen.