- Eerste lezing: Genesis 3, 9-15
- Evangelie: Marcus 3, 20-35
Zusters en broeders
De verwanten van Jezus zijn er zeker van dat Jezus niet meer bij zijn verstand is, de schriftgeleerden dat Hij door Beëlzebub bezeten is en dat Hij duivels uitdrijft met de hulp van die vorst van de duivels. Het minste wat men daarover kan zeggen is dat het niet echt vriendelijk is. Jezus’ familie die ervan overtuigd is dat Hij zijn verstand verloren heeft, de schriftgeleerden die er zeker van zijn dat Hij door de grote baas van de duivels bezeten is … het is niet minnetjes. Maar het doet heel sterk denken aan vandaag, want ook onze samenleving wordt gekenmerkt door verzuring en negativisme. Veel mensen willen geen rekening meer houden met anderen, en kunnen ook niets meer verdragen van anderen. Sociale onvrede en wantrouwen zijn schering en inslag, kritiek en alles afbreken is dagelijkse kost, nepnieuws en de gekste complottheorieën hebben de plaats ingenomen van werkelijkheid en waarheid.
Het doet inderdaad allemaal sterk aan Jezus’ familie en aan de schriftgeleerden denken. Zijn familie weigert aan te nemen dat Jezus dingen kan die zij niet kunnen. Hij kan zieken genezen, duivels uitdrijven, mensen boeien met zijn Blijde Boodschap, vissers oproepen om Hem te volgen en nog zoveel meer, maar dat weigeren zijn familieleden te erkennen. Wat zij eisen is dat Hij niet anders en zeker niet meer is zoals zijzelf. Dus niks Blijde Boodschap en niks aandacht voor anderen, maar zijn plaats kennen, en zoals iedereen werken voor zijn boterham, dát moet Hij doen. Misschien speelt ook afgunst mee, zijn ze gewoon jaloers op zijn succes. Dat geldt wellicht ook voor de schriftgeleerden. Die zijn zozeer verblind door hun eigen zogezegde grootsheid dat ze pure onzin vertellen. Want anders dan onzin kan je hun bewering dat Jezus met de hulp van de vorst van de duivels, duivels uitdrijft niet noemen. Idioter kan je het niet bedenken.
Maar in wezen lijden de schriftgeleerden aan hetzelfde gebrek als de familie van Jezus: ze willen geen aandacht hebben voor anderen, zeker niet voor kleine mensen, voor zieke mensen, voor mensen vol onrust en onzekerheid. En daarbij moeten we ons de vraag stellen of ook wij niet in dat bedje ziek zijn. Hebben wij wél aandacht voor onze medemensen? Aandacht voor onze partner, ons gezin, onze buren, onze collega’s, de mensen die we tegenkomen op straat of in de winkel, voor zieke mensen, voor arme mensen? Of zijn ook wij zozeer met onszelf bezig dat we geen belangstelling, laat staan aandacht, hebben voor anderen,?
Dat is trouwens niet het enige wat we ons moeten afvragen, want ook de eerste lezing roept zelfbevraging op. Proberen ook wij, net als Adam en Eva, ons te verbergen als we in de fout zijn gegaan? En willen ook wij niet toegeven dat we een fout hebben gemaakt? Is het ook bij ons altijd iemand anders geweest? Adam gaat wel heel ver in die zin. Eerst is het zijn vrouw geweest, dan God zelf, want Hij heeft zijn vrouw én de slang geschapen, en die slang heeft zijn vrouw tot kwaad aangezet. God is dus de oorzaak van alle kwaad.
Zusters en broeders, de familie van Jezus, de schriftgeleerden, Adam en Eva: ze zijn zo herkenbaar. Afgunst, leugens, dwaze fantasie, ontkennen van fouten, en nog zoveel meer: het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend, zelfs zo onvermijdelijk. Dat komt zeer sterk tot uiting op het einde van de eerste lezing. God zegt tegen de slang, die de belichaming is van het kwaad: ‘Vijandschap sticht Ik tussen u en de vrouw, tussen uw kroost en het hare. Het zal uw kop bedreigen en gij zijn hiel.’ Die woorden maken duidelijk dat er altijd strijd zal zijn tussen goed en kwaad, dat het goede zich nooit zal laten overwinnen door het kwade, maar dat het het kwade alleen zal kunnen uitroeien als alle mensen broers en zussen van Jezus willen zijn, als ze dus allen de wil van God willen volbrengen, zoals Jezus op het einde van het evangelie zegt. En die wil is niets anders dan meebouwen aan Gods Koninkrijk van liefde, vrede en gerechtigheid. Laten we dat doen, laten wij ons dus inspannen om broers en zussen van Jezus te worden. Amen.